Km 403 – Heerlen (Coriovallum)


De Rijn komt in zicht. Dat zou wel moeten vanop de Carl Alexanderberg. De 200 meter hoge beboste heuvel, net over de Nederlands-Duitse grens, belooft ons een Via Belgicaturm en een uitzicht over de Romeinse weg. Net zoals, eens, vanop de hoogten van Castellum Menapiorum (zie deel 1). Maar het is 35 graden en de puf is eruit, dus we laten de klim aan ons voorbijgaan.
De voormalige stortberg is een aanlokkelijk baken in het vlakke landschap. “De bruinkoolwinning is een zegen voor de archeologische opgravingen hier”, zegt Christoph Fischer van het Museum Zitadelle Jülich. “Er zijn nu drie open putten waar onderzoek plaatsvindt, zoals in de gigantische Tagebau Hambach.” Hele dorpen werden ervoor ontruimd, maar er werden heel wat vondsten gedaan. Op de hoogste berg, de Sophienhöhe (302 meter) net voorbij Jülich, staat een Romeinse nepwachttoren. Het is een bizar landschap. De oorspronkelijke Via Belgica ligt hier onder honderden meters bruinkoolafval. Temidden van de saaie velden vol windmolens zijn de heuvels een onverwacht voorproefje van de aan de zuidelijke horizon lonkende Eifel.


Waar bruinkool dit stuk Noordrijn-Westfalen zijn industriële smoel gaf, regeerde ooit steenkool in de voormalige Zuid-Limburgse mijnstad Heerlen. Daar zijn we vanmorgen onze laatste etappe gestart. In Coriovallum bouwden de Romeinen een groot badhuis. Het was een druk kruispunt: heerwegen leidden naar Tongeren en Keulen maar ook naar Xanten (het machtige Castra Vetera) en Trier (Augusta Treverorum), buitenposten voor telkens weer nieuwe, tot mislukken gedoemde Romeinse invasies van Germania Magna: de langharige, woeste oostelijke Rijnoever.


Het moet in Coriovallum een stevig komen en gaan geweest zijn van militaire transporten. “Legionnairs van het Legio V hebben dit badhuis gebouwd”, beaamt conservator Karen Jeneson van het Thermenmuseum, de grootste Romeinse opgraving van Nederland. “Het stond er in eerste instantie voor hun officieren.” Het ingenieuze badhuis met zijn laconicum, tepidarium en caldarium, verwarmd door een hypocaustum, is volledig overkapt. Met de prestigieuze renovatie van het museum wil de voormalige mijnstad Heerlen zijn Romeinse verleden op de kaart zetten.


“In de negentiende eeuw hielden vooral rijke mijnbouwers of priesters zich bezig met amateurarcheologie”, zegt Jeneson, die zelf voor haar doctoraat vijf dagen over de Via Belgica stapte van Tongeren naar Keulen. “In 1877 groef een kapelaan hier een beeld van een godin op, duidelijk inheems. Ik vind de Heerlense Minerva één van onze meest fascinerende stukken. Zulke vondsten kwamen vroeger terecht in het Rijksmuseum in Leiden, maar sinds we in 1975 in Heerlen een eigen museum hebben, zetten we onszelf op de kaart als Romeinse stad.” Mét de instemming van de Zuid-Limburgse ondernemers, die gretig mee op de carrum springen van de Gallo-Romeinse citymarketing. Made in Coriovallum levert hier een cent op. Het VIA-project is een voorbeeld van hoe toerisme en horeca (“Proef onze Romeinse speltpannekoekjes”), maar ook cultuur, technologie, design en kleinschalige landbouw archeologie hier wat aantrekkelijker maken voor een ruimer publiek.


Als fietsroute laat de Via Belgica ons tussen Heerlen en de Duitse grens lelijk in de steek. Eigenlijk is dat al zo sinds Maastricht. Geen rechte stukken, weinig onverhard door veld en bos, wel woonwijken en drukke verkeerswegen met on-Nederlandse moordstrookjes in plaats van een fietspad. We wanen ons bijna weer in Valenciennes, op de treurnis en de glasscherfjes na. Maar voorbij de terrils van Landgraaf doen we op de Haanweg onder de brug van de A29 een leuke ontdekking. De complete binnenkant van de brug is één groot kunstwerk gewijd aan de Via Belgica, een project van de Landgraafse stichting Linea Recta. We zitten hoe dan ook op het juiste spoor. Het landschap ontvouwt zich vanaf hier aangenaam Romeins heuvelend richting Rimburg.

De dorpjes in de buurt hebben indrukwekkende vondsten op hun conto staan. In de onvolprezen vierdelige Geschiedenis van de lage landen uit 1970 van meesterverteller Jaap Ter Haar, beschrijft hij de askist van Simpelveld, vervaardigd uit zandsteen met daarin een door een treurende echtgenoot voor zijn overleden eega gebeitelde opdracht: IVNONI MEAE – aan mijn Juno. “Een kundig beeldhouwer – wellicht uit Keulen – kreeg opdracht de binnenkant met reliëfs te versieren”, beschrijft Ter Haar. Op de ene wand heeft hij een vrouw uitgebeiteld. “Ze ligt op een rustbed. Half opgericht kijkt zij rond. Is het Juno?” De vrouw is omringd door huisraad, haar vertrouwde omgeving. “De liefde van Juno’s man moet groot geweest zijn, besluit Ter Haar nog.De askist – te zien in het Thermenmuseum – werd in 1910 aan de Stampstraat in Simpelveld gevonden.
Km 438 – Jülich (Iuliacum)
Voorbij de grensbeek de Wurm, op weg naar Jülich (Iuliacum), blijven we hier, op de linker Rijnoever gewoon in Gallia Belgica. De Rijn was ook na de Romeinse tijd wel vaker ‘onze’ oostgrens. Het Frankische koninkrijk Lotharingen omvatte België én het Rijnland. Het latere hertogdom Gulik (1356-1794) was een Limburgs overgangsgebied. Het mooiste was misschien nog de kortstondige, door het revolutionaire Frankrijk opgerichte Cisrheniaanse Republiek waarin Gulik opging. Die bestond tussen 1797 en 1802 bakende Frankrijk netjes af met de Rijn tot aan de Nederlandse grens. Ook de Frans-Belgische bezetting van het Rijnland herstelde de Romeinse limes in ere: na 1800 jaar was de Rijn weer even de Gallische oostgrens. Caesar zou, welja, gegrijnsd hebben. Natuurlijk is het idee van een Groot-België al even pokdalig als de Via Belgica zelf, het leidt al snel tot begrippen als Heel-Nederland of de Dietsche Gedachte. Irredentisme leent zich wel uitstekend tot vrijblijvende zomerse bespiegelingen.

Dat Duitsland zijn deel van de Via Belgica serieus neemt, bewijzen maar liefst drie infopanelen en warempel een uitgezette VIA-fietsknooppuntenroute. Tussen Ubach-Palenberg en Jülich is het tracé van de Via Belgica een rommeltje, al komen we in Baesweiler een oude bekende tegen: de Brünestraße brengt ons even terug op de Chaussée Brunehaut.

Het kleine Museum Zitadelle Jülich is ondergebracht in de zestiende eeuwse citadel van de hertogen van Gulik. Er is een speciale Erlebnisraum Via Belgica ingericht. We besnuffelen de interessante sokkel van een Jupiterzuil met het opschrift Iuliacum – een bewijs voor het bestaan van deze vicus tussen Heerlen en Keulen. Christoph Fischer toont ons een levensgroot model van de Romeinse heerweg, die tot 24 meter wijd kon zijn: zo breed als een moderne snelweg dus. “In deze streken niet met plavuizen, wel verhard met lokale materialen als grint en leemklei. Voor de research werken we samen met de musea van Keulen, Aachen en ook Heerlen”, zegt Fischer. “En we hebben ook een goeie samenwerking met de bruinkoolexploitanten.”


Geen leemklei voor onze bandjes voorbij Jülich, wel weer een paar mooie stukken ouderwets kaarsrechte en fijn fietsbare stukken Via Belgica met grint of betonplaten, naar Elsdorf en zo verder naar Bergheim. We passeren bij de Sophienhöhe zelfs een groepje van viér mijlpalen, waarvan één Romeinse: een replica van de Meilenstein van Zülpich, opgericht onder keizer Constantijn (306-337) en de enige in Duitsland. Mijlpaalporno!


Dan is het uit met pret. We naderen Keulen, maar hier moeten we weer zelf de knopen aan elkaar breien, tot we op de drukke Aachener Straße belanden en daarmee definitief op het centrum van Keulen afstevenen. In Weiden passeren we de indrukwekkende Romeinse grafkelder Römergrab Weiden: niet te missen, maar net gesloten. En dan bereiken we aan het eind van die lange, lange oost-westas, de Keulse decumanes maximus, eindelijk de Rijn.
Km 485 – Keulen (Colonia Claudia Ara Agrippina)
Dat het Keulse stadplan nog zo duidelijk Romeins is, is te danken aan de ingenieurs van generaal Marcus Vipsanius Agrippa (63 v.C.–12 v.C.). Die persoonlijke vriend van keizerAugustus wilde vanuit Keulen snel twee grote militaire verbindingen zien verschijnen, naar de Gallische hoofdstad Lyon (via Trier en Metz), de tweede naar Boulogne. Agrippa liet metingen uitvoeren, schreef de Commentarii geographi en liet in zijn porticus een wereldkaart aanbrengen.


Een man naar ons hart, want aan Vipsianus hebben we uiteindelijk onze fietstocht te danken. En de stad Keulen haar naam, want zijn schoondochter heette Agrippina. Wat je noemt een royal: ze was tegelijk de zus van de gekke Caligula, echtgenote van de stotterende Claudius en de moeder van de moorddadige Nero. In AD 50 werd de stad die eerst Oppidum Ubii – het fort van de Ubiërs, de hier wonende stam – heette, ten slotte naar haar genoemd: Colonia Claudia Ara Agrippina of kortweg CCAA. Voor de doorsnee Gallo-Romein zal een tripje naar CCAA toch zoiets geweest zijn als voor ons een vlucht naar JFK: hoe dan ook lichtjes indrukwekkend.



In het Belgisches Haus aan de Keulse Cäcilienstrasse eindigt onze reis. De tijdelijke expo van het renovatiewerken gesloten Römisch-Germanisches Museum is er ondergebracht. We worden opgewacht door een eskadron vrouwelijke geüniformeerde suppoosten, blonde Keulse dames die ons met vaste hand formeel van de ene naar de andere zaal regisseren. Het is een mooie afsluiter. Votiefstenen, een Nehalennia-altaar, terracottareliëfs van Gallo-Romeinse matrones met Ubische kapsels, een grafsteen voor het achtjarige meisje Bella uit Dururocortum. Een erehaag van Romeinse keizerkoppen doet ons uitgeleide.


De Via Belgica eindigt voor ons met een half litertje Hellers Weizen op het terras van het Bootshaus Albatros, mét uitzicht op de Rijnbruggen. Op de rivieroever liggen de strandjes vol. Onder een brugpijler wordt een feestje gebouwd, mondkapjes zijn er niet te bespeuren.


We fietsen er in een boog omheen en denken aan het verste punt vanaf Rome waar een inscriptie van een legionnair werd gevonden. IMP DOMITIANO CAESARE AVG GERMANICO LVCIVS IVLIVS MAXIMVS LEGIONIS XII FVL, luidt het opschrift. Onder keizer Domitianus, Caesar, Augustus Germanicus, Lucius Julius Maximus, Legio XII Fulminata. Vindplaats: Qobustan, 69 kilometer ten zuiden van de Azerbeidzjaanse hoofdstad Bakoe.